De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Gogol en het nut van naakt zonnebaden

Johan de Boose

Johan de Boose
Leestijd
9 min.

Over de auteur achter De Neus is het laatste woord nog lang niet gezegd. Johan de Boose heeft vanuit zijn lectuur van het originele Russisch geprobeerd een tekst te schrijven à la Gogol. Daaruit blijkt dat hij niet alleen een hoogtepunt is in de wereldliteratuur, maar ook een verontrustende boodschap heeft voor een hedendaags publiek. 

Rusland heeft werkelijk alles. Zelfs een auteur – laten we zeggen Nikolaj Gogol – die het Russische leven opschrijft met zo’n mengeling van sarcasme, potsierlijkheid en ernst dat je er niets meer van begrijpt, dat je al lezend alle hoeken van het heelal ziet en je geen touw meer aan het leven kunt vastknopen, zodat je het liefst de hand aan jezelf zou willen slaan. Een schrijver die je tot zelfmoord drijft: Rusland heeft er genoeg. Gogol is de top van de ijsberg.

Rusland is ook het land van de paradox, van de meest onverzoenlijke tegenstellingen. In de Slavische broederlanden op de Balkan bestaat hier een woord voor (geleend uit het Turks): inat. Wat is inat? Inat is niet uit te leggen. Inat ontsnapt aan alles. Inat is: als jij ja zegt zeg ik nee. Als jij mooi zegt zeg ik kut. Vanuit dit perspectief is Rusland één en al tegendraadsheid en tegelijk aartsconservatisme, is Rusland weergaloze avant-garde en tegelijk tenenkrommende middeleeuwsheid. Conclusie: in Rusland is niets onmogelijk, behalve wat echt mogelijk is. Meer nog: in Rusland is niets verboden, behalve wat is toegestaan. Inat.

Gogol nu. Hij is alles wat je van literatuur niet verwacht en tegelijkertijd is hij de grootste. Eigenlijk is hij helemaal geen Rus. Hij is een Oekraïner, maar hij is natuurlijk helemaal niet Oekraïens. Etnisch promiscu maar met een russocentrische ziel. Hij is een internationale marmeren grootheid, van het niveau Nabokov en Brodsky, Nobelprijswaardig, maar terzelfdertijd is hij een onverbeterlijke, onuitstaanbare, onverdraagzame provinciaal. Hij is een genie, dat thuishoort in het gekkenhuis, waar alle ingebeelde genieën wonen, die genieën zouden zijn als ze werden vrijgelaten, maar de wereld houdt niet van genieën. Gogol schreef: ‘Verwijt de spiegel niet dat je een scheve smoel hebt.’

Het eerste wat ik ooit hoorde over Gogol, was deze hilarische anekdote, die zich afspeelt op het dakterras van een paleis in het noorden van Rusland. In dat paleis woonde Poesjkin, Ruslands grootste dichter, vader van de Russische poëzie, bijgenaamd de Zon. Een kerel van vlees en bloed (en met een meer dan normale geslachtsdrift), maar met goddelijke genen. Poesjkin sleet zijn dagen als hofnar. Hij danste naar de pijpen van de tsaar (die zijn persoonlijke censor was) en versierde de echtgenotes van de officieren bij wie hij in huisarrest was, samen met alle dienstmaagden en kinderjuffen. Op postcoïtale momenten schreef hij pseudo-anarchistische gedichten, dat wil zeggen poëzie over vrijheid. Over vrijheid zei hij overigens ooit (ik parafraseer dichterlijk vrij): ‘Ik schrijf science-fiction, want vrijheid kennen wij in Rusland niet.’ U merkt dat ik van Poesjkin houd, hartstochtelijk veel zelfs. Ook van Gogol. Niet hartstochtelijk, maar tegen wil en dank, ondanks alles. Van Gogol kun je namelijk niet normaal houden, dat zou je hart niet overleven. Gogol is die lieve rotopa (lees: rot-opa) die niets meer kan ophouden en die je naar de tering wenst, maar die je niet kunt missen, nooit, laat ’m a.j.b. nooit doodgaan.

Gogol en Zjoekovski ten huize Poesjkin (P. Geller, 1910)
Gogol en Zjoekovski ten huize Poesjkin (P. Geller, 1910)

De anekdote nu: op het dak van Poesjkins paleis in Noord-Rusland zitten Poesjkin en Gogol, zij zijn intieme vrienden, niets erotisch (althans dat denken specialisten). Het is zomer. ’s Zomers wordt het in Rusland tijdens de Witte Nachten makkelijk dertig graden of meer, het spiegelbeeld van de winters. De vrienden zitten naast elkaar poedelnaakt te zonnebaden. Kijk, dat vind ik top: twee auteurs die tot de canon van de wereldliteratuur zullen worden toegelaten (maar dat weten ze op dat moment nog niet, ze zouden het overigens nooit te weten komen, want Poesjkin werd doodgeschoten in een laf duel als gevolg van zijn geslachtsdrift, en Gogol werd godsdienstwaanzinnig), twee toppers dus zitten naast elkaar in hun blote kont te zonnebaden. Zegt Nikolaj (Gogol) tegen Alexander (Poesjkin): ‘Ik trek het niet langer. De schrijfspier hangt slap. Je moet me uit het slop trekken.’ Zegt Alexander tegen Nikolaj, na een dramatische stilte, waarin ze allebei van hun champagne nippen en een paar sigaretten roken: ‘Wat is Rusland überhaupt? Rusland est nulle. Je déteste Rusland met heel mijn ziel. Maar ik word woest als een buitenlander dit idee met mij deelt.’ Ze schateren samen. Ze slaan op hun blote dijen en lachen. ‘Daarover,’ zegt Alexander tegen Nikolaj, ‘moet jij maar eens een boekje schrijven.’ Ze drinken, roken, draaien zich op hun andere zijde om de b-kant van hun lijf te laten braden. ‘Schrijf bijvoorbeeld,’ zegt Poesjkin met zijn zwoele stem waarmee hij alle vrouwen van Rusland het hoofd op hol brengt, ‘over een stadje zoals er zoveel zijn in Rusland, een miezerig corrupt armoedig zielig kutstadje vol omhooggevallen ambtenaren en Byzantijns knipmessende ouwe godsdienstgekken. Volg je me? Het gerucht gaat dat er een inspecteur naar het stadje komt die hun zaken zal doorspitten. Iedereen in een kramp. Het hele dorp schijt alle kleuren van de regenboog. Een inspecteur?! Vervolgens verschijnt uit het niets een mannetje, een waardeloos heertje zoals er zoveel zijn in Rusland. Een ventje van niets. Een Poetinnetje, een lulletje rozenwater, een achterlijke drol. (Ik parafraseer nog steeds Poesjkin, voor alle duidelijkheid, al doe ik dat met enige dichterlijke vrijheid). Het onbenulletje wordt toevallig aangezien voor de inspecteur. O jee. Wat doet het mannetje? Hij speelt zijn rolletje. Hij zet ze allemaal te kakken.’

Is dat niet mooi? Een van de grootste toneelstukken uit de wereldliteratuur, De Revisor, wordt hier geboren. Gogol wist niet meer van welk hout pijlen maken, zijn spier hing slap, en zijn blote makker Poesjkin vermaakte zich rot. Hij was ongetwijfeld dronken en stoned. Wellicht is ook De Neus zo ontstaan, een fabeltje, ken je dat? Nikolaj vraagt aan Alexander: ‘Sasja, lieve vriend van me, heb je nog een idee? Ik zit weer op droog zaad.’ Ze roken, drinken, smeren hun ballen in met olie. Zegt Alexander (die nooit op droog zaad zit): ‘Schrijf eens een verhaaltje over een vent die wakker wordt en merkt dat zijn neus niet meer op zijn gezicht staat. “Wat zullen we nou?” zegt de vent. “Mijn neus is ervandoor gegaan.” Hij kijkt voor alle zekerheid nog eens in de spiegel, hij denkt: verwijt de spiegel niet dat je neus ervandoor is gegaan, en dan holt hij de straat op, helemaal bloot, dat wil zeggen zonder neus, maar hij voelt zich bloot. Even later steekt hij de straat over en ziet hij opeens zijn neus voorbijwandelen. “Wel, wat zullen we nou, als dat mijn neus niet is,” zegt de man.’ Poesjkin schuddebuikt van het lachen. ‘Zo’n verhaaltje moet je schrijven, over tweehonderd jaar praten ze er nog over. De neus als symbool voor dit wijsneuzerige, stompzinnige, achterlijke Ruslandje, dat zich eeuwenlang laat naaien door zijn leiders. Stel je voor. Beckett en Ionesco moeten nog geboren worden, en jij overtreft hen al. (Dat laatste verzin ik erbij.)’
Kijk, dit is hoe je literatuurgeschiedenis moet doceren. Beste leerlingen, er waren eens twee blote schrijvers op een dak. Zegt de een tegen de ander… Zocht iemand nog een manier om onze jongelui weer aan het lezen te krijgen?

Poesjkin en Gogol (Nikolaj Michailovitsj Aleksejev, 1847)
Poesjkin en Gogol (Nikolaj Michailovitsj Aleksejev, 1847)

Maar nu wordt het ingewikkeld, lieve lezer, want ik ga hinkstapspringen in de literatuur, dus volg me voorbeeldig, ja?
Gogol was zijn tijd ver vooruit. De eerste helft van de negentiende eeuw was de kleuterschool voor de Russische letterkunde, maar er waren een paar uitzonderingen, onder wie de blootlopers Alexander en Nikolaj. De Zon en de Maan. Zij waren weliswaar niet alleen avantgardisten, maar tegelijkertijd oerconservatieven, jawel. Kan dit? Ja, in Rusland kan alles, want Rusland is het paradijs van de paradox. Zoiets is een zeldzaamheid in de kunstwereld. Poesjkin schreef oude verhalen in een oude taal, niets nieuws, hij inventariseerde zijn era (een beetje zoals Mozart in de muziek), maar wel op een geniale manier, en met een rotvaart, want niemand werd oud in die tijd, dus je moest je haasten. Goeie ouwe gekke Gogol verzon niets, hij luisterde naar zijn blote buddy Alexander, hij zoop de ondrinkbare mierenzoete Russische champagne en schreef over corruptie, idiotie, debiele politici, iets van alle tijden, en vooral van Rusland in alle tijden, toen, later en nu nog steeds, voorspelbare avant-garde.

Ik kom al een tijdje niet meer in Rusland, daarom ben ik Ruslandspecialist (of is het andersom?). Eerst ontzegde Poetin me de toegang tot zijn keizerrijk omdat ik me kritisch had uitgelaten over persvrijheid in het bijzijn van zijn vertegenwoordiger op het podium van Flagey. Toen kwam corona, die iedereen aan zijn bed vastketende als gevangenen in de goelag. En thans is er de rotoorlog die geen oorlog mag heten laat staan een rotoorlog, dus ik kom er nóóit meer in, en ik check mijn thee dagelijks op novitsjok, maar dat is niet zo tragisch, want ik heb gedurende mijn veertig jaar Ruslandreizen ongeveer alles gezien, denk ik. Ik ben nu een van die buitenlandse specialisten die door Alexander Poesjkin gehaat worden omdat ze rondbazuinen dat Rusland een verachtelijk land is. Sorry, Sasja, waarheid is waarheid, ik heb begrepen wat inat is. Love you anyway.

Nu de essentie, lieve lezer, geheel in gogoliaanse stijl. Ik moet bij het woord Rusland, dat almaar zuurder klinkt in mijn mond, denken aan allerlei artistieke associaties. De openingsscène van De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch bijvoorbeeld, waarin God en de Duivel een pact sluiten, of zoiets ongeveer, want ik kan het niet checken hier op de nudistencamping in Kroatië. Mulisch’ idee bevalt me: een pact tussen erfvijanden, want daar gaan we toch van uit, dat God en de Duivel erfvijanden zijn, maar nee: ze kloppen elkaar op de schouder, ze likken elkaars reet, helemaal inat. Ik koester dit soort politiek obscurantisme terwijl ik ervan walg. Een vergelijkbaar idee komt voor in de film Het zevende zegel van Ingmar Bergman, nog zo’n goddeloze pater: een man speelt schaak met de dood. Zolang de man wint krijgt de dood zijn zin niet. Ze zitten op een sinister Zweeds eiland op het strand en spelen letterlijk op leven en dood. Obscurantisme met een lyrische rand, ook fraai. Zowel Mulisch als Bergman hadden ‘iets met Rusland’, net zoals ik, dat bindt ons. O, ik denk aan een andere oude vakgenoot: Johann von Goethe en zijn levenswerk Faust, een boek waar ik me jarenlang in heb verdiept omdat ik het maar niet wilde begrijpen. Ook Goethe had ‘iets met Rusland’ (hij was bevriend met de dichter Zjoekovski). Na jaren begrijp ik Faust, ik had er Rusland voor nodig. Zo zie je maar, zeg ik tegen mezelf, Rusland is ergens goed voor.

Ik weet niet of u mijn gogoliaanse logica nog volgt, maar dit is in ieder geval waar het allemaal op uitdraait: de doos genaamd ‘Rossija, hoera!’ Dat is, voor de marsmannetjes onder ons, de kreet die de president van de Russische Federatie slaakt op overwinningsdag en het antwoord dat daarop volgt door een bataljon van honderdduizend geüniformeerde lieve loeders a.k.a. militairen die een contract hebben getekend waarin ze hun moeder (en het bijbehorende moederland) beloven zo snel mogelijk voor haar te zullen creperen, liefst door op een mijn te trappen of onder een drone te gaan wandelen op zoek naar hun verdwenen orgaan. ‘O kijk, als dat mijn orgaan niet is.’ Boem. Dank je, moeder. Dank je, moederland. Hoera.

‘Waar zijn we eigenlijk verbaasd over? Na bijna vijfhonderd dagen speciale operatie in Oekraïne? Na decennia van inat en neuzen en geüniformeerde hersenloze belhamels met blaffers in hun broek? Na eeuwenlang ‘wij zijn het grootste land ter wereld’? Na millennia ‘wij zijn de gids van de christelijke wereld?’ Dit alles en nog veel meer vraag ik u, ik, als specialist die het territorium van zijn specialisme alleen nog virtueel kan bezoeken omdat hij dóórheeft wat er in de doos zit. De doos: Rusland is een doos, ik bedoel niet de doos van het moederland (ik ben geen poesjkiniaanse seksmaniak), maar de doos zoals in het gezegde ‘de doos van Pandora’. De doos met alles erin. Al het kwaad, alle misère, de moeder van alle oorlogen, de moeder van alle leugens en alle neuzen, van alle bij elkaar geveegde inat en van alle poep in de kutdorpjes waar de inspecteur komt die een omhooggevallen ambtenaartje is. De doos met de schim van Churchill erin die na de Tweede Wereldoorlog, toen hij Stalin aanschouwde, uitriep: ‘Shit, we hebben het verkeerde varken geslacht.’ De doos vol lijkzakken uit Tsjetsjenië en Afghanistan en Syrië en Oekraïne en en en…, netjes gestapeld, genummerd en gecategoriseerd, ach néé, wat had je gedacht, alles op een hoop, botten en kak en kaken en neuzen en verdwaalde geslachtsorganen en en en… De doos is geopend, lieve mensen, de doos staat open. Toch maar even kijken wat er op de bodem ligt. O jee, er zit nog veel in hoor, een massa prachtige smerigheid, veel mooie doden, jongetjes met resten placenta aan hun balletjes maar toch al klaar om zich op te offeren voor de stralende toekomst, hoera. Op de bodem vinden we – even opletten, want het zit verborgen onder een berg smurrie – een laatste sprankel hoop, je gelooft het niet, je opent de doos van Rusland en je vindt op de bodem een brok hoop, als een speculaaspop, als een botsplinter, als een verdwaald reukorgaan, de hoop, de laatste troost, en hij licht op, als een waarachtige hoop, met regenboogkleurige flonkeringen, gifgroen en koningsblauw en kanariegeel als een ochtend in Hiroshima, zo’n stralende augustusochtend, zodat iedereen naar buiten rent en naar de hemel kijkt en uitroept: ‘Daar heb je hem, ik wist het wel, ik keek in de spiegel en ik dacht: waar is hij toch gebleven, mijn paddenstoel, mijn dierbare paddenstoel? Maar daar heb je hem, in volle glorie, magistraal, meesterlijk, monsterlijk aan de hemel! Een poesjkiniaanse paddenstoel, verrezen uit de doos, opgestaan tot meerdere eer en glorie van de mensheid!’

En zo eindigt deze vertelling – in gogoliaanse razernij. Ik heb er niets meer aan toe te voegen – behalve stilte. Kijkt u overigens vanavond voor het slapengaan toch maar eens in de spiegel of alles nog op zijn plaats zit.