De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

5 highlights van de vroege Verdi

In ‘Rivoluzione’

Carlo Goldstein
Leestijd
7 min.

In het decennium na zijn eerste successen componeerde Giuseppe Verdi aan een razend tempo één of twee opera’s per jaar. Het was een periode die de componist zelf bestempelde als zijn “galei-jaren”, waarin hij kaskrakers als Nabucco, Macbeth of Ernani afleverde, naast La battaglia di Legnano, Il corsaro of Alzira, titels die vandaag nog maar zelden integraal uitgevoerd worden. Toch bevat elk van deze vroege opera’s muziek die onmiskenbaar het stempel van Verdi’s genie draagt en het verdient om bij een breder publiek ingang te vinden.

Enter dirigent Carlo Goldstein. Hij smeedde voor Rivoluzione e Nostalgia bijna 4 uur aan bekende en onterecht vergeten aria’s, preludio’s, scena’s, koorpartijen, duetten en ensembles samen tot een coherente muziekdramaturgie. In dit artikel tipt hij je vijf bijzondere nummers uit het eerste deel van onze Verdi-diptiek.

1. “Patria oppressa” (Macbeth)

Samen met regisseur Krystian Lada vonden we dat we na onze ouverture, de “Sinfonia” uit Nabucco, onmiddellijk de context moesten schetsen waarbinnen het verhaal zich voltrekt. Rivoluzione speelt zich af in de late jaren 1960. Een complexe, sociaal en politiek gezien bijzonder turbulente tijd, zoals ook het Risorgimento in Verdi’s eeuw dat geweest was. Een tijd van massabewegingen, van strijdende, zoekende mensen, verenigd in hun gemeenschappelijke streven. Een grote koorscène drong zich op… “Patria oppressa” uit het laatste bedrijf van Macbeth is de collectieve wanhoopskreet van het verdrukte Schotse volk, maar bij Verdi is die historische setting haast irrelevant. Zijn muziek heeft, zoals dat bij alle grote componisten het geval is, universele zeggingskracht. Dat liet zijn Italiaanse tijdgenoten toe om in dit koor een metafoor te zien voor hun eigen verdrukking onder het Oostenrijkse juk. Het laat ons vandaag even zo gemakkelijk toe om de emotionele essentie ervan te transponeren naar de arbeidersbeweging van ’68.

Ik wil daarbij meteen toelichten dat we uiteraard links en rechts een woord in de tekst hebben moeten aanpassen – iets wat voor veel mensen in de operawereld vandaag nog steeds taboe is. We passen deze details echter aan met het grootste respect voor het origineel en zonder aan de dramaturgische kern van de nummers te raken. Dat laat Verdi’s kunst ook gewoon niet toe, daarvoor zijn woord en muziek bij hem te zeer in elkaar verankerd. Wel wilden we vermijden dat we het in een aria uit Ernani hebben over Spanje, even later in een fragment uit Giovanna d’Arco over Frankrijk en in een koor uit Nabucco over Jerusalem, anders houdt de plot geen steek. Maar een conflict blijft altijd een conflict, een liefdesverklaring kan nooit iets anders worden dan een liefdesverklaring.

Vanuit een muzikaal oogpunt is “Patria oppressa” een typisch Verdikoor: zowel op vlak van melodie, harmonie als orkestratie bedrieglijk eenvoudig. Bedrieglijk, want elke maat, elke noot, elke aanduiding draagt een dramatische betekenis die bij iedere nieuwe uitvoering duidelijker tot je doordringt. Ik denk dat het zijn effect niet zal missen.

2. Scena, aria e cabaletta “Dall’infame banchetto”; “Tu del mio Carlo al seno” e “Carlo vive!” (I masnadieri)

Een typische sopraanaria van de jonge Verdi, die nog steeds een duidelijk ‘belcanto’-stempel draagt. Zeker in de cabaletta hoor je nog leggiero-texturen die je ook bij Bellini of Donizetti kan aantreffen. De scena en de aria daarentegen zijn al meer geëvolueerd richting de romantische, volle lyriek die we kennen van zijn latere werken. Het is een bijzonder mooi, maar voor de zangeres uitdagend nummer, dat eerst een lange legato-lijn vereist, en direct daarna, in de cabaletta, een grote wendbaarheid. In zekere zin illustreert deze aria ook opnieuw het collectieve, sociale aspect van Verdi’s theater. Ja, Amalia’s ontboezemingen zijn in de eerste plaats de hoogst individuele expressie van een hoogst individueel gevoel, maar tegelijk ook een moment van ‘dialoog’. Ze refereert naar externe gebeurtenissen, communiceert met andere personages over derden, haar emoties wijzen ons op een veranderde dramatische situatie die op iedereen een impact heeft… In Verdi’s aria’s wordt de tijd niet meer stilgezet, maakt het individu zich niet meer los van zijn sociale context voor een moment van besloten introspectie. Eén personage geeft er hier en nu een stem aan de lotsbestemming van velen.

3. “Giuramento” (La Battaglia di Legnano)

Revolutionaire drive en nostalgische schwärmerei: ze gaan hand in hand in La Battaglia di Legnano, een opera over de cruciale overwinning van de Italiaanse legers op de Duitse keizer Frederik I Barbarossa, waarmee Verdi ongetwijfeld heeft ingespeeld op de anti-Oostenrijkse sentimenten bij zijn tijdgenoten. Ik heb een zwak voor deze scène, waarin mannen vurig trouw zweren aan elkaar en aan hun zaak. De Italiaanse geschiedenis heeft vaak zo’n momenten gekend waarop de maatschappij zich op golven van enthousiasme en hoop liet voortstuwen naar nieuwe, hoge doelen. Tot die golven onvermijdelijk te pletter sloegen tegen de wallen van de nostalgie, om daarna verder te kabbelen als de stille waters van het status quo. Die hele dynamiek was een van de uitgangspunten van ons dramaturgisch onderzoek voor Rivoluzione e Nostalgia, en dus kon deze scène niet ontbreken.

Het “giuramento” was als topos bekend in de opera van die tijd. Er is het voorbeeld in Rossini’s Guglielmo Tell – voor mij een van de meest indrukwekkende scènes van de hele Italiaanse operaliteratuur. Ik ben er zeker van dat ook Verdi die goed heeft gekend en er hier zijn eigen versie van heeft proberen af te leveren. Andermaal overheerst het collectief: de tenor wordt al snel vervoegd door de bariton en tal van nevenfiguren, en finaal zweert ook het hele koor de eed mee. Het militaire element in de muziek kan misschien wat rudimentair lijken, maar er zit vernuft in hoe Verdi de boog van deze scene opspant en de mars aan het einde laat terugkeren als een soort slotcommentaar – zoals hij dat later op grootste wijze zal overdoen in de finale van het tweede bedrijf van Aida.

4. “Quando le sere al placido” (Luisa Miller)

Voor mij een van de meest iconische tenorlijnen ooit gecomponeerd. Arrigo Boito – componist, vriend en naaste medewerker van Verdi in diens latere jaren – schreef over deze aria dat dit simpele cantilena in staat is om een heel land te ontroeren. En dat klopt, terwijl de melodie opnieuw zo eenvoudig is. Speel je ze op de piano, dan kan je haast amper van een melodie spreken. Maar ze wordt voorafgegaan door dat dramatische en originele recitatief, vol virtuoze uithalen en explosieve tutti, en vervolgens door die unheimliche introductie van de strijkers en van de klarinetarpeggio’s. Die voeren je als het ware stiekem, langs een nauwe opening binnen in de innerlijke gevoelswereld van dit personage, in zijn herinneringen, zijn mijmeringen. Hij probeert te begrijpen wat er gebeurd is, met hem, met haar… Via die ene melodie, zo subtiel in de evocatie, zo van binnenuit doorleefd – echt een meesterlijke bladzijde.

Verdi's evolutie als mens en componist

Fragmenten uit al die titels verenigen in één enkele, coherentie muziekdramaturgie was een uitdagend proces, want uiteraard groeit Verdi als componist en cours de route en vertonen zijn eersteling Oberto en werken als Luisa Miller of Stiffelio – bijna een decennium later geschreven – stilistisch gezien wel wat verschillen. Zouden we erin slagen om die nummers te kiezen die we voor het scenario nodig hadden én daarbij ook nog eens een muzikale homogeniteit te behouden? Uiteindelijk stond het een het ander niet in de weg. De meer leggiero-sfeer van de vroegste opera’s past goed bij de jonge personages aan het begin van Rivoluzione, met hun hooggestemde idealen en hun directe, onversneden emoties. En naarmate de conflicten tussen hen toenemen en de psychologieën vertroebelen, bedienen we ons in toenemende mate van de muzikaal en dramaturgisch complexere werken uit de latere fase.

Verdi's evolutie is een artistiek wonder en wat me daarbij het meest opvalt is de ontwikkeling van de mens, meer nog dan die van de musicus. In zijn omgang met steeds ambitieuzere literaire onderwerpen, wist hij zich te ontplooien tot een groot kunstenaar met Europese faam zonder ooit de onbevangenheid en authenticiteit van zijn eenvoudige afkomst te verliezen. Natuurlijk zijn niet alle vroege opera’s uitzonderlijke meesterwerken, en uiteraard hebben hun libretto’s niet altijd de grootste literaire kwaliteiten. Maar in elk werk zit een kiem van zijn muzikale en intellectuele groei, een element dat getuigt van zijn voortdurende onderzoek. En met deze pasticcio willen we deze kiemen, die soms echte juweeltjes zijn, voor het voetlicht plaatsen!

5. “O fatidica foresta” (Giovanna d’Arco)

In Rivoluzione, met de violiste en activiste Laura als centraal personage, konden we gewoon niet om Giovanna d’Arco heen. Alleen al omdat je elders in Verdi’s œuvre – het moet gezegd – zelden vrouwen aantreft die het voortouw nemen. Met uitzondering van Violetta (de courtisane!) in La traviata en Azucena (de heksendochter!) in Il trovatore krijgen haast alle vrouwen er een passieve rol toebedeeld, en zijn ze vooral ‘trouwe geliefde van’, ‘onschuldige dochter van’, of ‘moeder van’. Ook Laura treedt ons aanvankelijk zo voor het voetlicht. Haar eerste aria, uit Luisa Miller, is een schitterende evocatie van een kwetsbare, verliefde vrouw. Doorheen de avond maakt ze echter een grote innerlijke transformatie door, die uitmondt in dit dramatische “O fatidica foresta” uit Giovanna d’Arco. Een vrouw haalt er herinneringen op aan haar jeugd, staat stil bij haar gevoelens vooraleer het onvermijdelijke zal plaatsvinden, vooraleer ze de laatste treden van haar lot moet bestijgen. Wat dat voor Laura betekent, wil ik hier nog niet prijsgeven...