De Munt / La Monnaie DE MUNT / LA MONNAIE

Giovanna d’Arco

Vijf ‘Must hears’ volgens dirigent Giuliano Carella

Jasper Croonen
Leestijd
4 min.

“Vergeet het niet: dit is echt wel een meesterwerk.” Als een Verdi-kenner als Giuliano Carella dat laat vallen, dan luister je. In het verleden werd Giovanna d’Arco te snel afgedaan als een dramaturgische janboel of het prototype van een zoekende, jonge Verdi. Een opera die niet zou kunnen tippen aan voorgangers als Nabucco of I Lombardi. Die mening wil de dirigent de wereld uit. Hij gidst u daarom graag door een aantal van zijn favoriete sleutelmomenten in de partituur.

“Je moet de dramaturgische kritiek overstijgen, en het genie ontdekken dat zich in deze partituur verschuilt. De vroege Verdi wordt wel eens folklorisme verweten. Zijn personages zouden stereotypes zijn. Maar het is niet omdat hij hier en daar een stompzinnig oem-pa-pa-riedeltje gebruikt dat het een eenvoudige partituur is. In die eenvoud, die bijna verdachte eenvoud, schuilt net de diepte van Verdi’s personages.”

“Neem nu het duet van Carlo VII en Giovanna in de vierde scène. Dat is gelukzalig, zo helder geschreven. Het begint heel gecondenseerd en dramatisch maar dan breekt hij die melodie helemaal open, bij “È puro l'aere - limpido il cielo”. Je voelt hier ook al hoe Verdi als componist verder zal evolueren. Schreef hij zijn duo’s hiervoor voornamelijk (en graag) voor bariton en sopraan, dan krijgen we in Giovanna d’Arco voor het eerst een confrontatie tussen tenor en sopraan. Het is de kiem voor de grote duetten hij later in pakweg La traviata, Aida of Otello zal componeren.”

“Die focus op de stem is iets dat je vaak bij Verdi terugvindt. Hij was echt een meesterlijk vocaal componist. In deze opera hoor je dat bijvoorbeeld treffend in Giovanna’s “Sempre all’alba ed alla sera”, een van die geliefde aria’s die soms ook als concertnummer gebracht wordt. Alle grote sopranen hebben ze gezongen. Daar zijn twee redenen voor. Ze is technisch erg moeilijk, je moet al een goede sopraan zijn om ermee uit te pakken, maar belangrijker is de prachtige muzikale lijn. Verdi slaagt er op een of andere manier steeds in om in zijn melodie precies de juiste intenties van het verhaal te vatten.”

“Het bekendste stuk uit deze opera is ongetwijfeld de Sinfonia, de ouverture. Volgens mij is het een van meest iconische uit het hele oeuvre van Verdi. Echt jammer dat die niet vaker uitgevoerd wordt, want ze is bijzonder goed geschreven. In het eerste deel wordt er veel belang gehecht aan de petite harmonie: de fluiten, hobo’s en klarinetten vooral, maar ook de fagotten en de althobo’s. De ouverture loopt naadloos over in de introductie van het koor in “Qual v’ha speme?”. Verdi gebruikt er een erg elegante schriftuur, al gaat het er over demonen en engelen en is de tekst dus vrij duister. Ga je dan nog iets verder, (hij bladert in zijn partituur), hier bij het cijfer zeven: “Allor che i flebili bronzi salutano”. Dat is echt spectaculair. De tenor, Carlo VII, is de eerste solist en Verdi heeft hem hier een erg moderne partij gegeven. Die hele aanloop naar het begin van het verhaal is fantastisch.”

“Wat ik een van de origineelste vondsten vind in deze opera is de finale van de eerste akte, of neen de proloog: wij spelen de versione tradizionale, dat wil zeggen een proloog en drie aktes, geen vierakter. Aan het einde van de prologo dus. Wanneer de demonen en de engelen opnieuw meezingen, maar Giovanna is de enige die dat hoort. En wij als publiek natuurlijk ook. Dat demonenkoor was in Verdi’s tijd razend populair en het theatrale spel in de muziek is typisch voor de componist. Het zijn ook thema’s die hij later in Macbeth verder zal uitwerken, de eerste stappen in die richting hoor je hier al.

“We moeten het ten slotte ook over de dodenmars op het einde hebben. De hele finale eigenlijk, met die machtige aria van Carlo “Quale più fido amico”. Je hebt daar een prachtige passage voor althobo en cello die heel interessant is, omdat die klankkleur later ook zal terugkeren in Rigoletto. Het is een heel moeilijke passage om uit te voeren, omdat je de juiste balans moet vinden tussen theatraliteit en muzikaliteit. En nu wordt de evenwichtsoefening nog moeilijker, omdat we een concertante versie brengen. Zelfs tijdens een concertversie mag je nooit vergeten dat je toch nog steeds muziektheater maakt. Het blijft een verhaal dat je vertelt. De dramaturgie mag dan niet zichtbaar zijn op het podium, ze zit wel nog steeds in de partituur vervat.”

Hoe meer ik over deze opera praat, des te meer wordt me duidelijk dat ik blijf cirkelen rond dat theatrale. Dat is een van de grootste uitdagingen voor een Verdi-uitvoerder. Voor net voldoende theatraliteit zorgen, zonder dat het kitcherig wordt. Natuurlijk, Giovanna d’Arco heeft zijn gebreken. Je kan vraagtekens plaatsen bij de manier waarop Temistocle Solera het verhaal van Schiller “origineel” behandeld heeft. Maar au fond is deze opera geweldig geschreven. Verdi zet muzikaal gesproken een enorme stap vooruit. Je vroeg me naar enkele sleutelpassages? Wel, eigenlijk heeft Giovanna d’Arco alleen maar sleutelmomenten.